-
1 embrace one another
elkaar omhelzen, elkaar omarmen; de armen om elkaar heen slaan -
2 embrace
n. omhelzing--------v. omhelzen; aannemenembrace1[ imbrees] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————embrace2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 omhelzen ⇒ omarmen, omvatten♦voorbeelden: -
3 clinch
n. vaste greep, omklemming--------v. omklemming; omarming; knagel; schermutselingclinch1[ klintsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————clinch2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
4 fold
n. vouw, plooi; kooi, kudde; schuur; kudde (van gelovigen)--------v. vouwen; plooien,; ontvouwen; ontplooien; kaften; handenvouwenfold1[ foold]1 vouw ⇒ plooi, kronkel(ing), kreukIII 〈zelfstandig naamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud〉♦voorbeelden:1 return to the fold • in de schoot der kerk/van zijn familie terugkeren————————fold2♦voorbeelden:1 fold out • uitvouwbaar/uitklapbaar zijn→ fold up fold up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉6 beëindigen ⇒ ophouden met, sluiten♦voorbeelden:1 fold away • opvouwen, opklappenfold back • terugslaan, omslaanfold someone in one's arms • iemand in zijn armen sluiten→ fold up fold up/
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский